NL
Rijrich-
Beschrijving
ting
Vooruit
Gebruik het voorste pedaal (02/2)
om vooruit te rijden.
Achteruit
Gebruik het achterste pedaal (02/1)
om achteruit te rijden.
Tip: Wanneer enkel het pedaal om
achteruit te rijden wordt gebruikt,
wordt de maaier uitgeschakeld.
Maaibedrijf tijdens achteruitrijden:
zie Hoofdstuk 7.5.4.2 "Maaibedrijf
bij achteruitrijden", pagina 56.
5.4
Aandrijving hydrostaat
De hydrostaat wordt bediend door twee pedalen
(02/1 en 02/2).
Voor het wegrijden geeft u bij draaiende motor
eerst de parkeerrem vrij door het rempedaal
(03/1) in te drukken en daarna drukt u het pedaal
(02/2) in om vooruit te rijden of het pedaal (02/1)
om achteruit te rijden. Hoe verder u het pedaal
indrukt, hoe sneller u in de gekozen richting rijdt.
Vooruitrijden: Duw aan de rechterkant het voor-
ste pedaal in (02/2).
Achteruitrijden: Duw aan de rechterkant het
achterste pedaal in (02/1).
5.5
Bediening maaier
Maaihoogte instellen
Het maaiwerk van de trekker kan met een hendel
(04/1) rechts naast de bestuurdersstoel in meer-
dere stappen qua hoogte worden versteld.
1. Beweeg de verstelhendel (04/1) in de ge-
wenste richting. Hendel omlaag betekent klei-
ne maaihoogte, hendel omhoog, grote maai-
hoogte.
Maaier inschakelen
Elektrische inschakeling: Rechts naast de be-
stuurdersstoel bevindt zich een schakelaar
(03/3). Schakel hiermee de maaier in.
52
6 INGEBRUIKNAME
WAARSCHUWING!
Gevaren door onvolledige montage!
De gazontrekker mag niet worden ge-
bruikt voordat hij volledig is gemonteerd!
Voer alle montagewerkzaamheden uit
die in de montagehandleiding worden
beschreven. Vraag in geval van twijfel
vóór de ingebruikname aan een vakman
of de montage correct werd uitgevoerd!
Controleer of alle veiligheids- en be-
schermingsinrichtingen aanwezig zijn en
functioneren!
6.1
Maaier controleren
Voor het gebruik moet altijd visueel worden geïn-
specteerd of het snijmechanisme, de bevesti-
gingsbouten en de totale snijeenheid versleten of
beschadigd zijn. Om een onbalans te vermijden,
moeten versleten of beschadigde messen door
nieuwe worden vervangen.
6.2
Vullen met olie
Voor de eerste ingebruikname moet de motor
met olie worden gevuld. Neem hiervoor de hand-
leiding van de motorfabrikant in acht. Houd er
ook rekening mee dat het oliepeil regelmatig
moet worden gecontroleerd en dat olie eventueel
moet worden bijgevuld.
6.3
Vullen met brandstof
WAARSCHUWING!
Gevaren bij de omgang met brand-
stof!
Brandstof vat uiterst gemakkelijk vlam.
Maak de brandstoftank alleen leeg in de
openlucht! Rook niet! Tank niet wanneer
de motor draait of heet is!
Gebruik bij het tanken van brandstof een ge-
schikte vultrechter of vulbuis om zo te voorkomen
dat er brandstof wordt gemorst op de motor, de
behuizing of op de ondergrond.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de brand-
stoftankdop en andere tankdoppen worden ver-
vangen wanneer deze beschadigd zijn.
Wanneer brandstof is overgelopen, mag de mo-
tor niet worden gestart. De trekker moet worden
verwijderd van de plaats die bevuild is met brand-
stof en de verspilde brandstof moet met een doek
worden geabsorbeerd en weggeveegd van de
bodem, de motor en de behuizing.
Ingebruikname