Zet het zadel op een comfortabele hoogte
(zie afbeelding). Test of het zadel de juiste
hoogte heeft door op het zadel te gaan zitten
met je hiel op de laagste trapper en je been
volledig gestrekt.
46
Je been moet vrijwel recht zijn. Als je been
nog te veel gebogen is, moet je het zadel
hoger zetten. Als je slechts met moeite bij de
onderste trapper kan, moet het zadel lager.
4. TEST VOORDAT JE OP DE FIETS STAPT
Voordat je met de fiets gaat rijden, dien je
altijd eerst een veiligheidscheck te doen op een
vlakke ondergrond en op een plek waar niet
veel verkeer is. Het is belangrijk dat je goed
controleert of alle onderdelen goed vastzitten
en juist functioneren. Zorg ook dat je goed
weet hoe je de fiets moet bedienen en hoe alles
werkt, zoals de terugtraprem en de automa-
tische versnellingen. De fiets heeft twee vers-
nellingen die automatisch schakelen, afhankeli-
jk van hoe hard je gaat.
1. TEST DE BANDEN
Zorg dat de banden de juiste bandenspanning
hebben. Dat kan je het beste doen door een
fietspomp met een drukmeter te gebruiken.
Pomp de banden niet harder op dan de max-
imale bandenspanning zoals vermeld op de
band. Je kan het beste een hand- of een voet-
pomp gebruiken in plaats van een luchtpomp
bij een tankstation. Als je de band te hard
oppompt, kan hij namelijk klappen.
2. CONTROLEER HET ZADEL
Zorg dat het zadel loodrecht op het centrum
van de fiets staat en dat het stuur in een hoek
van 90 graden op het wiel staat. Controleer of
het stuur goed vastzit, zodat het niet kan gaan
draaien.
3. CONTROLEER DE REMMENS
Controleer of de voorrem goed werkt. Rij
langzaam een stukje op de fiets en knijp de
remhendel in. De fiets moet in dat geval onmid-
dellijk tot stilstand komen. Zorg dat je met alle
kracht kan remmen zonder dat de remhendel
het stuur raakt. Als dat niet lukt, is het wellicht
zaak om je remmen opnieuw af te stellen. Test
de volledige remkracht niet als je hard fietst. Je
voorwiel kan blokkeren waardoor je fiets over
de kop kan gaan.
Controleer of de terugtraprem goed werkt.
Zet de trappers bijna horizontaal en zet kracht
op de achterste trapper. Hoe meer kracht je
zet, hoe groter de remkracht.
Merk op dat de handrem op het stuur het
voorwiel remt en de terugtraprem het
achterwiel.
4. CONTROLEER REFLECTOREN, VERLI-
CHTING EN TOEBEHOREN
Controleer of de reflectoren op de juiste positie
zitten. Controleer of je voor- en achterlicht
werken en dat alle andere accessoires ook juist
functioneren. Test de bel op het stuur.
WAARSCHUWING: Net als voor alle mecha-
nische onderdelen geldt ook voor deze fiets dat
hij onderhevig is aan slijtage en hoge belast-
ing. Verschillende materialen kunnen anders
reageren op slijtage of belasting. Als de lev-
ensduur van een onderdeel is verstreken, kan
het opeens niet meer goed functioneren en dat
kan tot letsel bij de fietser leiden. Elke breuk,
kras of verkleuring op zwaar belaste plekken
vormt een indicatie dat de levensduur van het
onderdeel is bereikt en dat het tijd is om het te
vervangen.