NL
■
Vervang defecte onderdelen
altijd door originele reserve-
onderdelen van de fabrikant.
■
Laat het apparaat repareren
wanneer het beschadigd raak-
te.
■
De gebruiker van het appa-
raat is verantwoordelijk voor
letsel bij derden of voor mate-
riële schade.
3.4.5 Elektrische veiligheid
■
Gebruik het apparaat nooit als
er tegelijkertijd een tuinsproei-
er in het maaigebied in bedrijf
is.
■
Spuit het apparaat niet met
water af.
■
Open het apparaat niet.
4 MONTAGE
4.1
Apparaat uitpakken
1. Open de verpakking voorzichtig.
2. Haal alle componenten voorzichtig uit de ver-
pakking en controleer ze op transportschade.
Opmerking: Neem bij transportschade direct
contact op met uw dealer of servicepartner
van AL-KO.
3. Controleer de leveringsomvang, zie Hoofd-
stuk 2.1 "Leveringsomvang", pagina 65.
Indien het apparaat wordt doorverzonden moeten
de originele verpakking en de meegeleverde do-
cumenten worden bewaard. Die zijn tevens bij re-
tourzending vereist.
4.2
Maaigebieden plannen (01)
Locatie van het basisstation (01/1)
■
Kortste mogelijke afstand naar het grootste
maaigebied
■
Vlakke ondergrond
■
Tegen direct zonlicht en sterke weersinvloe-
den beschermd
■
aansluitmogelijkheid voor voeding
74
■
Vrije toegankelijkheid voor de robot-gras-
maaier
Leggen van de begrenzingskabel (01)
De begrenzingskabel moet in een doorlopende
lus rechtsom worden gelegd.
Doorgangen tussen de maaigebieden (01/h)
Een doorgang is een nauwe strook op het gazon
en kan ertoe dienen om twee maaigebieden te
verbinden.
Hoofdoppervlak en nevenoppervlak(ken) (01)
■
Hoofdoppervlak (01/HF): Is het gazon waar-
op zich het basisstation bevindt en dat door
het apparaat over het gehele oppervlak auto-
matisch gemaaid kan worden.
■
Nevenoppervlak (01/NF): Is een gazon dat
door het apparaat vanaf het hoofdoppervlak
niet kan worden bereikt; apparaat indien no-
dig met de hand naar het nevenoppervlak
dragen. Nevenoppervlakken kunnen met
handmatige werking worden bewerkt.
Hoofd- en nevengebied zijn echter alleen door
dezelfde, ononderbroken begrenzingskabel om-
heind.
Positie van de startpunten (01/X0 – 01/X3)
Het apparaat beweegt op de vastgelegde maai-
tijd langs de begrenzingskabel tot aan het vast-
gelegde startpunt en begint daar met maaien.
Met de startpunten kan er vastgelegd worden
welke gedeeltes van het maaioppervlak er meer
worden gemaaid.
4.3
Maaigebieden voorbereiden
1. Controleer of het gazon groter is dan de op-
pervlaktecapaciteit van het apparaat. Bij een
te groot gazon ontstaat er een onregelmatig
gemaaid gazon. Verklein het te maaien ge-
bied indien nodig.
2. Voor de montage van basisstation en be-
grenzingskabel en voor de inbedrijfstelling
van het apparaat: Het gazon met een gras-
maaier op een kleine snijhoogte maaien.
3. Obstakels op het gazon verwijderen of met
de begrenzingskabel afzetten (zie Hoofdstuk
4.5.3 "Obstakels afzetten", pagina 75):
■
Vlakke obstakels waar overheen kan
worden bewogen en die de snijmessen
kunnen beschadigen (bijv. vlakke stenen,
overgangen van gazon naar terras of pa-
den, tegels, stoepranden enz.)
Montage
Robolinho