gezet (zie 5.2).
– D oor de snij-inrichtingen uit te schakelen
(Stand «A») wordt er een rem in werking gezet
die binnen enkele seconden het draaien van
de messen stopt.
4.7 REGELAAR MAAIHOOGTE
(Afb. 4.1 n.7)
Deze hendel heeft zeven standen, «1» t/m «7»,
die op de desbetreffende sticker staan aange-
geven en overeenkomen met dezelfde aantal
maaihoogtes tussen 3 en 8 cm.
Om van de ene positie naar de andere over te
gaan, moet u de hendel zijdelings verplaatsen
en hem in één van de zeven stopstanden zetten.
4.8 PEDAAL TOELATING SNIJDEN BIJ
ACHTERUITVERSNELLING
(Afb. 4.1 n. 8)
Houd het pedaal ingedrukt om achteruit te rijden
met de snij-inrichtingen ingeschakeld, zonder
dat de motor stopt.
4.21 REMPEDAAL (Afb. 4.2 n.21)
Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in
werking.
4.22 REGELAAR SNELHEID(Afb. 4.2 n.22)
Deze hendel dient ervoor om de aandrijving
naar de wielen in te schakelen en de snelheid
van de machine zowel in de voor- als in de ach-
teruitversnelling te regelen.
– D e snelheid in de vooruit versnelling van de
machine neemt geleidelijk toe naarmate de
hendel in de richting «F» geschoven wordt; de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld door
de hendel in de richting «R» te drukken.
– D e terugkeer naar de vrije stand «N» gebeurt
automatisch wanneer de rempedaal ingedrukt
wordt (4.21) of kan handmatig gebeuren, wan-
neer de pedaal niet ingedrukt is.
BELANGRIJK De hendel wordt in de stand
«N» vergrendeld wanneer de handrem (3) inge-
schakeld wordt en kan niet verplaatst worden
zolang de rem niet uitgeschakeld wordt en de
pedaal niet losgelaten wordt.
4.23 ONTGRENDELING VAN DE
HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
(Afb. 4.3 n.23)
Deze hendel heeft twee standen die op de des-
betreffende sticker staan aangegeven:
«A» = A andrijving ingeschakeld: voor alle ge-
bruikscondities, tijdens het rijden en het
maaien;
«B» = A andrijving ontgrendeld: vermindert
aanzienlijk de kracht die nodig is om de
machine, met de motor uitgeschakeld,
met de hand te verplaatsen.
BELANGRIJK Teneinde te voorkomen dat de
aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze opera-
tie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande
motor, met de hendel (4.22) in de stand «N».
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
LET OP!
Als er verwacht wordt de ma-
chine voornamelijk op hellende terreinen
(max. 10%) te gebruiken dan is het verstan-
dig tegengewichten (op aanvraag leverbaar
(zie 8.1) onder het dwarsprofiel van de
voorwielen te monteren, waardoor de stabi-
liteit aan de voorkant verhoogd wordt en de
mogelijkheid dat de machine gaat steigeren
zich beperkt.
BELANGRIJK Alle verwijzingen met betrek-
king tot de bedieningsposities worden weergege-
ven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE
VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee func-
ties:
– z e voorkomen de start van de motor als de
veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn ge-
nomen;
– z e stoppen de motor als er ook maar een en-
kel veiligheidsconditie wegvalt.
a) O m de motor te starten is het in ieder geval
nodig dat:
– d e koppeling in de "vrije" stand staat;
– d e snij-inrichtingen uitgeschakeld zijn;
– d e bediener op de machine zit;
b) De motor stopt wanneer:
– d e bediener de stoel verlaat;
– d e opvangzak wordt opgetild met de snij-
inrichtingen ingeschakeld;
– de handrem wordt ingeschakeld zonder de
snij-inrichtingen te hebben uitgeschakeld.
– d e snij-inrichting wordt ingeschakeld zonder
dat eerst de opvangzak aangebracht werd;
– d e handrem wordt ingeschakeld zonder de
snij-inrichting te hebben uitgeschakeld.
– d e aandrijvingshendel (zie 4.22) gebruikt
wordt met de parkeerrem ingeschakeld.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
9