Breng tenslotte de versterkende staaf (12) aan
onder het frame, houd het platte deel naar de
doek gericht, en gebruik de meegeleverde
schroeven en bouten (13) in de aangegeven
volgorde.
3.8 MONTAGE VAN DE ZIJDELINGSE
BOORDEN VAN DE SNIJGROEP
(Afb. 3.6
Monteer de twee zijdelingse rechtse (1) en
linkse (2) boorden, let erop dat ze in de juiste
richting gemonteerd worden en bevestig ze met
de meegeleverde schroeven (3) en moeren (4).
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.1 STUURWIEL (Afb. 4.1 n.1)
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd wor-
den.
4.2 GASHENDEL (Afb. 4.1 n.2)
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald
worden. De diverse standen staan als volgt aan-
geven op de sticker:
«STARTER» koud starten
« LANGZAAM» minimaal toerental van de
motor
«SNEL» maximaal toerental van de motor
– D e«STARTER» stand veroorzaakt een ver-
rijking van het mengsel en dient alleen te wor-
den gebruikt bij de start met een koude motor,
uitsluitend voor zolang dit strikt nodig is.
– T ijdens het rijden dient er een stand
tussen«LANGZAAM» en«SNEL» gekozen te
worden.
– Z et de gashendel tijdens het maaien in
de«SNEL» stand.
4.3 HANDREM (Afb. 4.1 n.3)
De handrem voorkomt dat de machine gaat
rijden na het parkeren. De hendel heeft twee
standen:
«A» = Rem uitgeschakeld
«B» = Rem ingeschakeld
– O m de handrem in te schakelen dient het
pedaal (4.11 ofwel 4.21) volledig te worden
ingetrapt en de hendel in stand «B» gezet te
worden; als de voet van het pedaal gehaald
wordt blijft het in deze lage stand staan.
– O m de handrem weer uit te schakelen dient
het pedaal (4.11 ofwel 4.21) weer te worden
ingetrapt, waarna de hendel automatisch te-
rug komt in stand «A».
4.4 CONTACTSLOT (Afb. 4.1 n.4)
Het contactslot heeft vier verschillende standen:
« STOP» alles is uitgeschakeld;
« LICHTEN AAN»;
« DRAAIEN» alle diensten zijn ingescha-
keld;
« START» schakelt de startmotor aan.
– Z odra vanuit de «START» stand de sleutel
losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in
de «DRAAIEN» stand terug.
– N a de motor gestart te hebben, gaan de lich-
ten aan (indien aanwezig) door de sleutel in
de stand «LICHTEN AAN» te zetten.
– o m de lichten uit te zetten moet u de sleutel
weer op "RIJDEN" zetten.
4.5 CONTROLELAMPJE E SIGNAALIN-
RICHTINGEN (Afb. 4.1 n.5)
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
sleutel (4.4) zich in de stand «DRAAIEN» be-
vindt en blijft branden tijdens de werking.
– W anneer dit lampje knippert betekent dit dat
er een toestemming ontbreekt om de motor te
starten (zie 5.2).
– H et akoestisch signaal meldt, wanneer de
snij-inrichting ingeschakeld is, dat de opvang-
zak vol is (zie 5.3.6).
4.6 COMMANDO VOOR INSCHAKELING
EN REM VAN DE SNIJ-INRICHTINGEN
(Afb. 4.1 n.6)
Deze hendel heeft twee standen die op de stic-
ker staan aangegeven:
P ositie «A» = S nij-inrichtingen
P ositie «B» = S nij-inrichtingen
– H et inschakelen van de messen zonder het
in acht nemen van de voorgeschreven veilig-
heidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan
van de motor die niet meer kan worden aan-
8
uitgeschakeld
ingeschakeld