Voor de ingebruikneming
Let er bij het kopen van verven, lakken en spuitmidde-
len op dat deze niet schadelijk zijn voor het milieu (bij-
voorbeeld voorzien van het blauwe milieukeurmerk).
Spuitmateriaal voorbereiden
Het spuitmateriaal mag niet te dik zijn voor de spuit-
werkzaamheden. De maximale viscositeitswaarde
voor het apparaat mag niet worden overschreden.
In de handel verkrijgbare verven en lakken zijn meestal
vooral geschikt om met de kwast te worden verwerkt.
Voor spuitwerkzaamheden moeten deze worden ver-
dund tot de benodigde verdunningsgraad (viscosi-
teitswaarde).
Spuitmateriaal en verdunner moeten bij elkaar passen.
Informatie over de geschikte verdunner (water of op-
losmiddelen) vindt u in de informatie van de fabrikant
bij het spuitmateriaal. Bij gebruik van een verkeerde
verdunner ontstaan klonten die het apparaat verstop-
pen. Meng kunstharslakken nooit met nitroverdunner.
Roer eerst het te verspuiten materiaal goed door en
breng het op een gemiddelde omgevingstemperatuur
(20 tot 22 °C). Verander de viscositeit niet door het
materiaal extra te verwarmen.
Schep de meegeleverde maatbeker 12 tot aan de
rand vol met het spuitmateriaal. Til de maatbeker uit
het spuitmateriaal en laat de vloeistof uitlopen (zie af-
beelding
). Meet de doorlooptijd in seconden tot de
A
vloeistof ophoudt te stromen. Men noemt deze tijd
„DIN-seconden (DIN-s)".
Voeg bij een te hoge waarde het bij het spuitmateriaal
passende verdunningsmiddel telkens in geringe hoe-
veelheden toe en meng goed. Meet de DIN-seconden
opnieuw. Herhaal deze handeling tot de in de tabel
aangegeven waarden worden bereikt.
De volgende tabel bevat materiaalvoorbeelden en
DIN-richtwaarden:
Spuitmateriaal
Autolak
Brons
Grondverf
Acryl- en kunstharslak
Houtimpregnering
Lazuurverf
Hamerslaglak
Dispersieverf
* Producten die korrelig zijn of vaste deeltjes bevatten,
mogen niet worden verspoten. Door hun schurende
werking wordt de levensduur van pomp en ventiel ver-
kort.
In dat geval vervalt de garantie op reparatie en vervan-
ging van deze onderdelen.
1 609 929 F37 • (03.08) T
Doorlooptijd
(in DIN-s)
16–20
25–30*
25–30*
25–30
25–30
25–30
30–35*
40–80
Nederlands–2
Spuitoppervlak voorbereiden
Het spuitoppervlak moet schoon, droog en vetvrij zijn.
Ruw een glad oppervlak eerst op en verwijder vervol-
gens het schuurstof.
De sproeinevel kan de omgeving verontreinigen. Dek
daarom de omgeving van het spuitoppervlak grondig
af.
Spuitwerkzaamheden langs oppervlaktewater of op
plaatsen in de directe omgeving daarvan zijn niet toe-
gestaan.
Ingebruikneming
Let op de netspanning.
De spanning van de stroombron moet overeenkomen
met de gegevens op het typeplaatje. Met 230 V aan-
geduide apparaten kunnen ook worden gebruikt met
een spanning van 220 V.
Als u het apparaat wilt inschakelen, drukt u de regel-
knop 3 tegen de wijzers van de klok in helemaal naar
links. Druk op de aan/uit-schakelaar 4.
Draai de regelknop 3 met de wijzers van de klok mee
tot de spuitkegel de gewenste breedte heeft en de
spuitnevel regelmatig, fijn en zonder druppels is (zie af-
beelding
).
B
Als u het apparaat wilt uitschakelen, laat u de
aan/uit-schakelaar 4 los.
Draai de regelknop 3 helemaal naar links telkens voor-
dat u het apparaat opnieuw inschakelt.
Tips voor de werkzaamheden
Spuiten
Spuit voor de spuitwerkzaamheden hetzelfde middel
dat u als verdunner gebruikt kort in een opvangbak.
Vul de beker 5 door de trechterzeef (toebehoren) met
het voorbereide spuitmateriaal.
Schroef de beker 5 altijd goed op het pompgedeelte 7
vast.
Schakel het apparaat niet boven het spuitoppervlak
uit.
Houdt het apparaat altijd rechtop. Gebruik eventueel
een mondstukverlenging (toebehoren) en buig het
mondstuk in de gewenste richting.
Spuit bij wijze van proef op karton of papier.
De afstand van het mondstuk tot het werkstuk is af-
hankelijk van het spuitmateriaal (ca. 20 tot 35 cm
spuitafstand, afhankelijk van de spuitkegel en de ge-
wenste materiaaldekking). Bepaal de geschikte af-
stand tot het spuitoppervlak proefondervindelijk. Be-
gin met een vrij grote afstand.