7. Bedienen van de lamp
Om de lamp in te schakelen gaat u als volgt
te werk
De lamp (fi g. 1, pos. 7) wordt met behulp van de
schakelaar (fi g. 1, pos. 10) in- of uitgeschakeld.
8. Starthulpfunctie voor het
motorrijtuig
Gevaar!
•
De laadkabels met de pooltangen bevinden
zich aan de achterkant van het toestel.
•
Als u de laadkabels niet nodig hebt, neem ze
dan niet uit het toestel.
•
Let op ! Gevaar voor kortsluiting bij het raken
van de poltangen
•
De starthulpfunctie van het energiestation
kan enkel bij gedeeltelijk ontladen batterij van
het motorrijtuig worden gebruikt. Dit betekent
dat u enkel een beperkte capaciteit in de bat-
terij van het motorrijtuig kunt inbrengen.
•
Voor het starten bij volledig ontladen bat-
terij is het energiestation niet geschikt.
De klemmen zijn geïsoleerd om bij het aansluiten
onbedoelde kortsluitingen tussen de autobatterij
en delen van het voertuig te voorkomen. Kortslui-
tingen moeten zeker worden vermeden.
De starthulpinrichting van het energiestation biedt
een welkome hulp in geval van startmoeilijkheden
op grond van onvoldoende capaciteit in de batterij
van het voertuig.
Wij wijzen erop dat de voertuigen in standaar-
duitvoering reeds voorzien zijn van talrijke elek-
tronische componenten (zoals. b.v. ABS, ASR,
injectiepomp, boordcomputer en autotelefoon).
De verhoogde startspanning en zich voordoen-
de piekspanningen kunnen tijdens het starten
eventueel leiden tot defecten in de elektronische
componenten. Gevolgschade veroorzaakt door
hulp bij het starten kan niet door productaanspra-
kelijkheid worden gedekt. Gelieve de instructies
in de handleidingen voor auto, radio, autotelefoon
enz. in acht te nemen.
U kunt starthulp alleen verlenen als het ener-
giestation vol geladen is.
Gebruik van het energiestation als hulp bij
het starten:
1. Verbindt de rode kabel (+) van het energiesta-
tion met de PLUS-pool (+) van de autobatterij.
Anl_A_ES_1700_1_SPK7.indb 63
Anl_A_ES_1700_1_SPK7.indb 63
NL
2. Verbindt de zwarte kabel (-) van het energie-
station met de massa van het voertuig, b.v. op
de massastrip op een andere blote plaats op
de motorblok, de kabel zo ver mogelijk weg
van de batterij aansluiten om het ontsteken
van mogelijk vrijkomend knalgas te voorko-
men.
3. Breng voor hulp bij het starten de schakelaar
(fi g. 1, pos. 2) naar de stand „ON".
4. Contact inschakelen, ca. 5 min. wachten.
NIET STARTEN !
5. U kunt nu proberen de motor bij aangesloten
energiestation te starten. Let er wel op dat de
startpoging niet langer dan 3 seconden duurt
omdat tijdens het starten een zeer hoge stro-
om vloeit.
6. Eerst verwijdert u de pooltang van de mas-
sastrip (minpool).
7. Vervolgens neemt u de starthulpkabel van de
pluspool (+) van de autobatterij los.
8. Na deze startpoging dient het energiestation
opnieuw te worden geladen.
9. Batterijtoestandscontrole
(fi g. 1)
De LEDs (3) informeren over de laadtoestand van
de geïntegreerde accu. Bij het bedienen van de
tastknop (4) schijnen de LEDs van groen tot rood.
Rood
De accu is ontladen. Deze toestand kan zich b.v.
na een starthulp voordoen. De accu moet zeker
worden opgeladen. Wordt het toestel toch verder
gebruikt, kan schade aan de accu worden berok-
kend. Om de levensduur van de accu te bewaren
laadt u de accu best om de 3 à 5 maanden on-
danks het gebruik.
- 63 -
21.07.14 08:21
21.07.14 08:21