Inschakelen van
het apparaat
Afb. 1
Het apparaat met hoofdschakelaar 8
inschakelen.
Afb. 2
Er is een alarmsignaal te horen en de
alarmtoets 1 knippert.
Door de alarmtoets 1 in te drukken wordt
het alarmsignaal uitgeschakeld.
De alarmtoets brandt en de temperatuur
indicaties knipperen tot de ingestelde
temperaturen in het apparaat zijn bereikt.
Aanwijzingen bij het gebruik
S Terwijl de koelmachine loopt, vormen
zich dooiwaterdruppels of een laagje rijp
op de achterwand van de koelruimte.
Dit is normaal. U hoeft de dooiwater
druppels niet af te wissen of de rijp af
te schrapen. De achterwand wordt
automatisch ontdooid. Het dooiwater
loopt via de dooiwatergootjes en het
afvoergaatje naar het verdampings
gedeelte van het apparaat.
S Door het volautomatische Nofrost
systeem blijven de diepvriesruimte en
de koelruimte ijsvrij. Ontdooien is niet
nodig.
S De voorzijde van het apparaat achter
de deur wordt gedeeltelijk licht
verwarmd waardoor de vorming van
condenswater in de buurt van de
deurafdichting wordt voorkomen.
S Als de deur van de diepvriesruimte na
het sluiten niet meteen weer geopend
kan worden: twee tot drie minuten
wachten tot de ontstane onderdruk
is opgeheven.
Instellen van
de temperatuur
Afb. 2
Koelruimte
(van +2 °C tot +8 °C)
Temperatuur insteltoets 6 net zo vaak
indrukken tot de gewenste temperatuur in
de koelruimte is ingesteld. De laatst
ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt op
indicatie 7 aangegeven.
Wij raden een instelling van +4 °C aan.
Gevoelige levensmiddelen niet warmer
dan bij +4 °C bewaren.
Diepvriesruimte
(van -16 °C tot -24 °C)
Temperatuur insteltoets 3 net zo vaak
indrukken tot de gewenste temperatuur
in de diepvriesruimte is ingesteld. De laatst
ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt
op indicatie 4 aangegeven.
Wij adviseren in de diepvriesruimte een
instelling van -18 °C.
nl
83