OPLADEN VAN DE BATTERIJ (OPTIONELE
BATTERIJOPLADER)
De batterij is niet opgeladen in de fabriek. Laad de batterij op voordat u
deze gebruikt.
LET OP: Altijd een zendontvanger met een batterij UITzetten voordat u deze
in de lader plaatst.
Oplaadsleuf
Indicator
Opmerkingen:
◆
Als het controlelampje rood knippert, is de batterij of defect of steken de
batterijcontactpunten niet juist in de polen van de oplader.
◆
De omgevingstemperatuur moet tijdens het opladen 5 °C tot 40 °C zijn.
Als u de batterij buiten dit temperatuurbereik oplaadt, is het mogelijk dat
hij niet volledig wordt opgeladen.
◆
De levensduur van de batterij is ten einde als de gebruikstijd afneemt
ondanks dat de batterij volledig en correct is geladen. Vervang de
batterij.
1
Steek de stekker van de
netspanningsadapter in de aansluiting
op de achterkant van de batterijlader.
2
Steek de netspanningsadapter in een
stopcontact.
3
Steek de batterij of een zendontvanger
voorzien van een batterij in de
oplaadsleuf van de lader.
•
Zorg ervoor dat de metalen
contactpunten van de batterij stevig in de
aansluitpunten van de oplader passen.
•
Het controlelampje brandt rood en het
opladen begint.
4
Nadat het opladen klaar is, brandt de
indicator groen. Haal de batterij of de
zendontvanger uit de oplader.
•
Het opladen van de batterij duurt
ongeveer 3 uur.
•
Als de batterijlader gedurende een lange
tijd niet gebruikt gaat worden, trekt u de
netspanningsadapter uit het stopcontact.
N-5