c) Bochten vliegen
Het vliegen van bochten wordt met het rolroer gestart, hierdoor neigt het model naar de zijkant. Wanneer de
gewenste schuine stand van het model bereikt is, wordt het rolroer terug naar de middenpositie gestuurd. Gelijktijdig
wordt door zacht trekken aan de stuurknuppel voor het hoogteroer, de bocht op gelijkblijvende hoogte gevlogen.
Als het model in de gewenste richting vliegt, kunt u met een korte beweging van het rolroer in de andere richting
het model weer horizontaal laten vliegen en het hoogteroer naar de middenpositie terug brengen. Probeert u in het
begin geen te korte bochten te vliegen en let ook in de bochten op een gelijk blijvende vlieghoogte.
Belangrijk!
De functie van het roer is naast de uitslagweg op de zender ook van de vliegsnelheid afhankelijk. Als u na
het inleiden van een bocht het rolroer niet of niet tijdig terugneemt, voert het model een rol uit of draait het
op de rug. Het sturen van een rol mag u pas na enkele vlieguren trainen.
Let op!
Let bij het vliegen altijd op een voldoende minimumvliegsnelheid. Bij uitgeschakelde motor leidt een te
sterk aan de stuurknuppel van het hoogteroer trekken ertoe dat het model te langzaam wordt en naar
voren over de punt van de romp of zijdelings over een vleugel kan afglijden.
Vlieg daarom in het begin met voldoende veiligheidshoogte om aan het besturingsgedrag van het model
te kunnen wennen. Vlieg echter niet te ver weg om te allen tijde de vliegpositie duidelijk te kunnen beoor-
delen.
d) Intrimmen van het model tijdens de vlucht
Wanneer uw model bij een rechte vlucht telkens naar één kant trekt, corrigeer dan met behulp van de trimming aan
de zender de noodzakelijke neutrale positie van de betreffende roeren.
• Richtingsroer:
Trekt of „schuift" het model naar links, schuift u de trimhendel voor de richtingsroertrimming naar rechts tot het
model recht vliegt. Trekt het model dan naar rechts, dan moet er een trimcorrectie naar links worden uitgevoerd.
• Hoogteroer:
De trimhendel voor het hoogteroer dient zo ingesteld te zijn, dat het model met maximaal motorvermogen met
een vlakke hoek naar boven stijgt en met uitgeschakelde motor op een gelijkblijvende hoogte vliegt. Als het model
te sterk wil stijgen, moet de trimming naar voor worden bewogen. Als het model met de punt voortdurend naar
beneden wil duiken, moet de trimming naar achter worden verschoven.
• Rolroer:
Draait het model in de lengteas naar links, schuift u de trimhendel voor de richtingsroertrimming naar rechts tot
het model recht vliegt. Draait het model naar rechts, dan moet er een trimcorrectie naar links worden uitgevoerd.
• Welvingskleppen:
De welvingskleppen kunnen ter verhoging van het zeilvermogen, ter ondersteuning van de rolroeren of in
verbinding met de rolroeren als landingshulp worden gebruikt. Bij neutraal ingestelde welvingskleppen is er geen
wijziging van de vliegeigenschappen.
112