8.4.1 Beschermingsinrichting van
de kaart (enkel voor modellen
met opvang achteraan)
• De elektronische kaart bevindt zich
onder het dashboard en is voorzien
van een zelfherstellende beveiliging
waardoor het circuit verbroken
wordt in geval van afwijkingen in de
elektrische installatie (hfdstk. 14).
8.4.2 Beschermingszekering van
de fiche(enkel voor modellen
met zijdelingse aflaat)
• De elektronische kaart bevindt zich onder
het dashboard en is voorzien van een
zekering waardoor het circuit verbroken
wordt in geval van afwijkingen of kortsluiting
in de elektrische installatie (hfdstk. 14).
8.5 EEN ZEKERING VERVANGEN
De machine is uitgerust met een aantal
zekeringen (afb. 40.A) met verschillend vermogen
en met de volgende functies en kenmerken:
– Zekering van 10 A = bescherming van
de algemene stroomcircuits en het
vermogen van de elektronische kaart;
het in werking treden van deze zekering
veroorzaakt de stilstand van de machine.
Enkel bij de modellen met aflaat
achteraan, gaan tevens alle lampjes
uit op het dashboard (par. 5.11)
– Zekering van 25 A = bescherming
van het laadcircuit; wanneer deze
zekering in werking treedt, verliest
de accu geleidelijk aan zijn lading en
ontstaan er problemen bij het starten.
Het vermogen van de zekering is
aangegeven op de zekering zelf.
BELANGRIJK Een doorgebrande
zekering dient altijd vervangen te worden door
eenzelfde type met hetzelfde vermogen.
Als de oorzaak van het in werking treden
niet gevonden kan worden dient er contact
opgenomen te worden met uw Verkoper.
8.6
VERVANGING LAMPEN
8.6.1 Type "I" - Gloeilampen
• De koplampen (18W) zijn door middel
van een bajonetfitting in de lamphouder
gedraaid. De lamphouder kan verwijderd
worden door deze met behulp van een
tang tegen de klok in te draaien (afb. 42)
8.6.2 Type "I" - LED-lampen
• Draai de ringmoer (afb. 42.A) los en
verwijder de connector (afb. 42.B).
Demonteer de LED-verlichting
(afb. 42.C) die met de schroeven
bevestigd (afb. 42.D) is.
8.7
ACHTERAS
• Deze bestaan uit een verzegelde eenheid
en vragen geen onderhoud.; de eenheid is
voorzien van een permanente smering die
geen vervanging of aanvulling behoeft.
9. STALLING
Wanneer de machine gedurende meer dan
30 dagen opgeborgen moet worden:
1. Laat de motor afkoelen
2. Maak de kabels van de accu los en bewaar
de accu op een frisse en droge plek.
3. Ledig de brandstoftank (par. 7.2.2) en volg de
instructies van de handleiding van de motor.
4. Reinig de machine zorgvuldig.
5. Controleer of de machine geen schade
vertoont. Contacteer, indien nodig,
het geautoriseerde dienstcentrum.
6. De machine opbergen:
– met de snijgroep omlaag
– in een droge ruimte
– beschermd tegen slechte
weersomstandigheden
– indien mogelijk bedekt met
een doek (par. 15.4)
– buiten bereik van kinderen.
– na zich ervan verzekerd te hebben
de sleutels of werktuigen die voor
het onderhoud gebruikt werden,
verwijderd te hebben.
Wanneer de machine weer in
werking gezet wordt:
• controleer of er uit de slang, de benzinekraan
en de carburateur geen benzine lekt.
NL - 22