Afb. 20: Transport van de motor
r ≈ 2,5 * (d-2s)
5 x DN
Afb. 21: Stabiliseringszone voor en achter
de pomp
Opvoeren uit een reservoir
Condensaatafvoer, isolatie
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-VeroLine-IP-E, VeroTwin-DP-E
GEVAAR! Levensgevaar!
De pomp zelf en onderdelen van de pomp kunnen een zeer hoog
eigen gewicht hebben. Door vallende onderdelen bestaat het
gevaar van snijden, beknellen, stoten of slaan, hetgeen kan leiden
tot de dood.
• Altijd geschikte hijsmiddelen gebruiken en de onderdelen borgen
tegen vallen.
• Nooit onder zwevende lasten staan.
VOORZICHTIG! Gevaar voor materiële schade!
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering.
• De hefogen aan de motor alleen gebruiken voor het dragen van de
motorlast en niet voor het dragen van de totale pomp (afb. 20).
• De pomp alleen optillen met toegelaten hijswerktuigen (bijv. takel,
kraan, enz.; zie hoofdstuk 3 "Transport en opslag" op pagina 173).
• Bij de montage van de pomp moet gezorgd worden voor een axiale
minimale muurafstand/plafondafstand van de ventilatorkap van de
motor van min. 200 mm + diameter van de ventilatorkap.
OPMERKING:
Voor en achter de pomp dienen altijd afsluitinrichtingen te worden
ingebouwd om te voorkomen dat de gehele installatie bij het contro-
leren of vervangen van de pomp wordt geleegd. Aan de perszijde van
elke pomp moet een terugslagklep worden ingebouwd.
AANWIJZING:
Voor en achter de pomp moet een stabiliseringszone in de vorm van
een rechte leiding worden voorzien. De lengte van deze stabilise-
ringszone moet minimaal 5 x DN van de pompflens bedragen
(afb. 21). Deze maatregel dient om stromingscavitatie te voorkomen.
• Leidingen en pomp vrij van mechanische spanningen monteren. De
leidingen moeten zo bevestigd worden dat het gewicht van de leidin-
gen niet door de pomp wordt gedragen.
• De stroomrichting moet overeenkomen met de pijl op de flens van het
pomphuis.
• Het ontluchtingsventiel aan het lantaarnstuk (afb. 38, pos. 1) moet bij
horizontale motoras steeds naar boven gericht zijn (afb. 6/38). Bij ver-
ticale motoras is elke oriëntering toegestaan.
• Elke inbouwpositie behalve "Motor naar beneden" is toegestaan.
• De elektronicamodule mag niet naar beneden wijzen. Indien nodig kan de
motor na het losdraaien van de zeskantschroeven worden gedraaid.
OPMERKING:
Nadat de zeskantschroeven zijn losgedraaid, is de verschildruksensor
alleen nog aan drukmeetleidingen bevestigd. Bij het draaien van het
motorhuis erop letten dat de drukmeetleidingen niet worden gebo-
gen of geknikt. Bovendien moet erop gelet worden dat de O-ringaf-
dichting van het huis tijdens het verdraaien niet beschadigd raakt.
• Toegestane inbouwposities, zie hoofdstuk 7.1 "Toegestane inbouw-
posities en wijziging van de componentenopstelling vóór de installa-
tie" op pagina 185.
OPMERKING:
Bij het opvoeren uit een reservoir moet altijd voor voldoende vloeistof
boven de zuigaansluiting van de pomp gezorgd worden, zodat de
pomp in geen geval kan drooglopen. De minimale toevoerdruk moet
worden aangehouden.
• Bij gebruik van de pomp in klimaat- of koelinstallaties kan het con-
densaat dat in het lantaarnstuk ontstaat, gericht worden afgevoerd
via een aanwezig boorgat. Op deze opening kan een afvoerleiding
worden aangesloten. Ook kunnen kleine hoeveelheden vloeistof wor-
den afgevoerd.
Nederlands
187