7. INGEBRUIKNAME
• Raadpleeg ook de afbeeldingen in het aanhangsel
aan het einde van deze handleiding. De cijfers en
andere gegevens die hierna tussen haakjes worden
vermeld, verwijzen naar deze afbeeldingen.
• Bij de eerste ingebruikname moet ook bij
zelfaanzuigende pompen de pompbehuizing altijd
volledig zijn ontlucht - d.w.z. gevuld zijn met water.
Als deze ontluchting achterwege blijft, zuigt de
pomp de te verpompen vloeistof niet aan. Het is
raadzaam, maar niet per se nodig, daarnaast de
aanzuigleiding te ontluchten resp. met water te
vullen.
• De pomp mag uitsluitend voor het op het typeplaatje
aangegeven toepassingsgebied worden gebruikt.
• Drooglopen - het pompen van het toestel
zonder
waterdoorvoer
voorkomen, omdat de pomp bij watergebrek
oververhit kan raken. Dit kan aanzienlijke
schade aan het toestel veroorzaken. Bovendien
bevat het systeem dan zeer heet water dat tot
huidverbrandingen kan leiden. Trek in geval
van oververhitting de stekker eruit en laat de
installatie afkoelen.
• Laat de pomp niet met direct vocht in aanraking
komen (bijvoorbeeld bij gebruik in combinatie met
tuinsproeiers). Laat de pomp niet in de regen staan.
Let erop dat zich geen druppelende aansluitingen
boven de pomp bevinden. Gebruik de pomp niet
in een natte of vochtige omgeving. Zorg ervoor
dat de pomp en de elektrische steekverbindingen
beschermd zijn tegen overstromend water.
• De pomp mag niet werken als de toevoer is
afgesloten.
• Het is absoluut verboden de handen in de opening
van de pomp te steken zolang het toestel aan het
elektriciteitsnet is aangesloten.
Bij elke ingebruikname moet er steeds nauwkeurig
op worden gelet dat de pomp veilig en stabiel wordt
opgesteld. Het toestel moet altijd op een vlakke
ondergrond en in rechtopstaande positie worden
geplaatst. Voer voor elk gebruik van de pomp een
visuele controle uit. Dit geldt in het bijzonder voor het
netsnoer en de stekker. Controleer of alle schroeven
goed vast zitten en de aansluitingen in goede staat
zijn. Gebruik nooit een beschadigde pomp. In geval
van schade moet de pomp door een vakman worden
gecontroleerd. Bij de eerste ingebruikname moet
de pompbehuizing (10) volledig zijn ontlucht. Vul
daarom de pompbehuizing (10) via de vulopening
(8) volledig met water. Controleer of er water door
lekkage verloren gaat. Sluit de vulopening weer
luchtdicht af. Het is uiterst raadzaam daarnaast ook
de aanzuigleiding (2) te ontluchten - dus met water
te vullen.
In dit geval zal het echter enige tijd duren voor de
pomp de te verpompen vloeistof heeft aangezogen
en met de doorvoer begint. Bovendien kan het
bij deze methode nodig zijn de pompbehuizing
meermaals met vloeistof te vullen. Dit hangt af van
de lengte en diameter van de aanzuigleiding. Open
na het vullen eventueel aanwezige afsluitapparaten
in de drukleiding (5), bijvoorbeeld een waterkraan,
zodat tijdens het aanzuigen de lucht kan ontwijken.
Steek
wisselstroomstopcontact. Als de pomp is uitgerust
met een schakelaar ON. De pomp begint
onmiddellijk te lopen. Zodra de vloeistof gelijkmatig
en zonder luchtbellen wordt doorgevoerd, is
het systeem bedrijfsklaar. Eventueel aanwezige
afsluitapparaten in de drukleiding kunnen dan weer
worden gesloten. Zodra de uitschakeldruk wordt
bereikt, slaat de pomp automatisch af.
DROOGLOOPBEVEILIGING (NIET VERSTREKT)
Niet meegeleverd. Installatie sterk aanbeveel. Dit
-
moet
worden
beveiligingssysteem beschermt de pomp tegen
schade die kan ontstaan als de pomp met te weinig
water loopt en bij oververhitting van het hydraulisch
systeem.
8. INSTELLEN VAN DE DRUKSCHAKELAAR
De elektrische pompen uit de serie SPIDO slaan
automatisch aan als door drukvermindering binnen
het systeem - meestal door het openen van een
kraan of een andere verbruiker - de inschakeldruk
wordt bereikt. De pomp slaat af als door het sluiten
van een verbruiker de druk binnen het systeem weer
stijgt tot de uitschakeldruk wordt bereikt (Cf. 2.
Technische gegevens).
Elke wijziging in de drukschakelaarinstelling moet
vergezeld gaan van een aanpassing van de luchtdruk
van de ballon (0,2 bar minder dan de startdruk)
Het is gebleken dat deze waarden voor de meeste
installaties ideaal zijn. Mocht een wijziging van
deze instellingen nodig zijn, laat deze dan door uw
installateur of elektricien uitvoeren.
9. VOORFILTER (NIET VERSTREKT)
Schurende stoffen in de te verpompen vloeistof
- bijvoorbeeld zand - bespoedigen de slijtage en
verminderen de prestatie van de pomp. Bij doorvoer
van vloeistoffen die soortgelijke stoffen bevatten, is
het raadzaam de pomp van een voorfilter te voorzien.
Dit nuttige accessoire filtert op een efficiënte manier
zand en soortgelijke vaste deeltjes uit de vloeistof,
vermindert daardoor slijtage en zorgt voor een
langere levensduur van de pomp.
De
gecontroleerd. Indien nodig moet de filter worden
de
stekker
in
een
De
vooraf
ingestelde
uitschakeldruk mogen uitsluitend door een
vakman worden gewijzigd.
filterfunctie
moet
regelmatig
NL
220-240
V
inschakel-
en
worden