Table des Matières
Publicité
10. INSTALLATIEVOORSCHRIFT VOOR DE
ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATEUR
10.1 Algemeen
De elektrische aansluitingen en -voorzieningen moeten
worden uitgevoerd volgens de AREI voorschriften.
Tevens dienen de plaatselijke voorschriften van de energie-
bedrijven te worden nageleefd.
10.2 Brandschakelaar
Overeenkomstig NBN voorschriften dient buiten de stook-
ruim te een zgn. 'brandschakelaar' te worden ge mon teerd
om in geval van calamiteiten de voeding naar het toestel
te kunnen verbreken.
10.3 Elektrische aansluitingen
De ketel is geheel voorbedraad. Slechts de elektrische
voeding (230V-50 Hz) en de externe bedrading (inschakel-
commando's, meldingen, etc.) dienen door de installateur
te worden verzorgd. De elektrische aan slui tin gen dienen
overeenkomstig het meegeleverde schema te worden uit-
gevoerd. De be dra ding dient overeenkomstig AREI voor-
schriften in doorvoerbuizen c.q. kabelkanalen gelegd en
op deugdelijke wijze aan het toestel gemonteerd te worden.
Aan de bovenzijde van de ketel ter plaatse van de aan-
sluitingen bevinden zich een openingen t.b.v. de bekabe-
ling (kabelgoot 40 x 40 mm).
10.4 Elektrotechnische gegevens
Voeding
: 230V-50 Hz (L/N)
Max. opgenomen vermogen per ketelmodule:
Aantal
Maximale
leden
belasting
13
1550 VA
15
1600 VA (1100 W)
17
1690 VA (1140 W)
19
1760 VA (1220 W)
Geïnstalleerde zekeringswaarde:
Vent./gasblok
: 4 AT
Weersafh. regeling : 6,3 AT
Elektronica
: 1 AF
Aansluitkabel
: 1½ mm
In verband met de inschakelstroom van de fre quen tie re ge-
l aar, is bij toepassing van een automatische zekering de
volgende minimale zekeringswaarde aan te houden:
- 13 en 15 leden : 10 A
- 17 en 19 leden : 16 A
De branderautomaat is fase/nul gevoelig!
Minimale
belasting
(980 W)
150 VA (100 W)
140 VA ( 90 W)
150 VA (100 W)
170 VA (110 W)
2
VMvK
10. PRESCRIPTION DE MISE EN PLACE POUR
L'INSTALLATEUR ELECTROTECHNICIEN
10.1 Généralités
Les raccordements et aménagements électriques seront
impérativement réalisé conforme à la RGIE.
Les prescriptions locales des compagnies distributrices
d'énergie doivent être respectées.
10.2 Interrupteur d'urgence
Conformément à la norme NBN, il convient de prévoir la
pose d'un dispositif de coupure d'urgence hors du local
où est installée la chaudière pour couper l'alimentation
en cas de sinistres.
10.3 Raccordements électriques
La chaudière est entièrement précâblée. Seule l'alimenta-
tion électrique (230V-50 Hz) et le câblage extérieur (com-
mandes de mise en marche, messages, etc.) doivent
être prévus par l'installateur. Les raccordements électriques
doivent être réalisés conformément au schéma compris
dans la fourniture. Les câbles doivent être posés confor-
mément à la norme RGIE dans des gaines de câbles ou
dans des caniveaux à câbles et fixés solidement à l'appa-
reil. En haut de la chaudière, à l'endroit des raccordements
se trouve des trous pour introduire les câbles (caniveau
à câbles, 40 x 40 mm).
10.4 Données électrotechniques
Alimentation
Puissance absorbée maximale par module:
Nombre
d'éléments
13
1550 VA
15
1600 VA (1100 W)
17
1690 VA (1140 W)
19
1760 VA (1220 W)
Valeur de fusible installée:
Vent./bloc à gaz
Réglage selon les conditions
atmospheriques
Electronique
Câble de raccordement
Tenir compte du courant d'enclenchement du régulateur
de fréquence avec l'utilisation d'un fusible automatique en
respectant par moduleles valeurs de fusible minimales
suivantes:
- 13 et 15 éléments
- 17 et 19 éléments
Le coffret de sécurité est sensible à la phase nulle!
33
: 230 V-50 Hz phase/
neutre)
Max.
Min.
allure
allure
(980 W)
150 VA (100 W)
140 VA ( 90 W)
150 VA (100 W)
170 VA (110 W)
: 4 AT
: 6,3 AT
: 1 AF
2
: 1½ mm
VMvK
: 10 A
: 16 A
Publicité
Table des Matières
