Installatie
Aansluiten
1
4
20
2
3
5
6
Aansluiten
Dit hoofdstuk geeft aan hoe de volgen-
de aansluitingen op een correcte ma-
nier te maken:
Waterzijdige aansluitingen (1, 3)
Condensafvoer (7)
Gasaansluiting (6)
Rookgasafvoer (5)
Luchtinlaat (alleen bij gebruik als ge-
sloten toestel, apart bestellen (2) )
Electrische aansluitingen (4)
Het toestel dient te worden aangesloten
met inachtneming van de (inter-)
nationale en lokale normen en voor-
schriften, de installateur is verantwoor-
delijk voor de naleving hiervan.
Waterzijdige aansluitingen
Het toestel dient op dusdanige wijze te
worden aangesloten, dat waterstroming
door het toestel tijdens bedrijf gegaran-
deerd wordt. Sluit de aanvoerleiding (3)
en retourleiding (1) van het systeem
spanningsvrij aan op de aansluitingen
van het toestel. Wanneer het toestel
wordt gebruikt in een systeem met twee
retourleidingen (Alleen R3600 Split
System), dan dient de retourleiding als
koude retour. De 2
dan als warme retour .
7
Condensafvoer (7)
De sifon (inclusief in leveromvang toe-
stel) dient, na deze met water te heb-
ben gevuld, te worden
gemonteerd op de aansluiting aan de
onderzijde van de condensbak De aan-
sluiting op het afvoersysteem dient
altijd een open verbinding te zijn, om
overstroming van het toestel te voorko-
men in geval van
verstopping van de afvoer.
e
retourleiding dient