58
8. Instellingen
8. Instellingen
8.1 Instellingen uitvoeren
- Instrument is ingeschakeld.
1 Met [
] instelmodus openen.
- Een kader markeert de geselecteerde functie.
2 Met [
] gewenste functie kiezen en met [
3 Met [
] instellingen uitvoeren en met [
Functies
Verlichting: Intensiteit van de displayverlichting instellen.
Laser: Laser voor de markering van de meetvlek in /uitschakelen.
Beeper: Beeper in /uitschakelen.
Continu: Continue IR meting in /uitschakelen.
Eenheid: Temperatuureenheid instellen.
Emissiegraad: Emissiegraad instellen (zie ook hoofdstuk 8.2). Deze functie kan met
rechtstreeks uit het meetbeeld worden geopend.
Geheugen: Geheugen beheren (zie ook hoofdstuk 8.3).
Alarm: Alarmgrenswaarden instellen (zie ook hoofdstuk 8.4).
Kalender: Datum en tijd instellen. Bij het opslaan van meetgegevens krijgen deze een datum en
tijdstempel toegekend.
Taal: Taal van de gebruikersinterface instellen (zie ook hoofdstuk 6.2).
Reset: Instellingen resetten op fabrieksinstellingen.
Informatie: Instrumentinformatie weergeven.
8.2 Details: Emissiegraad
De emissiegraad kan op drie verschillende manieren worden ingesteld.
- Functie
Emissiegraad is geopend.
Materiaal selecteren
Met [
] ein materiaal (met toegekende typische emissiegraad) uit de lijst kiezen en
met [
] selectie overnemen.
Handmatig aanpassen
1 Met [
] Handmatig aanpassen kiezen en met [
2 Met [
] emissiegraad instellen en met [
Automatisch aanpassen
Er is een aangesloten contactvoeler of een aparte contactthermometer vereist. De
emissiegraad wordt berekend aan de hand van een vergelijking van de gemeten
oppervlaktetemperaturen (contactmeting en infraroodmeting).
en automatische berekening is niet mogelijk als het temperatuurverschil tussen
meetobject en omgeving te gering is of als de infraroodmeetwaarde hoger is dan de
contactmeetwaarde: - - - wordt weergegeven en de van tevoren ingestelde waarde
blijft behouden.
] openen.
] overnemen:
] functie openen.
] instelling overnemen.
ε
[
]
ook